Tussenfase

De transitionele reflexen of wel de overgangsreflexen ontstaan in de overgangsfase tussen de primitieve en posturale reflexen. Deze komen op rond zesde tot de achtste maand na de geboorte en duren een paar maanden. Deze helpen het kind om o.a. zwaartekracht te ervaren en leren beheersen.

Landau Reflex 

De landau reflex heeft een brugfunctie tussen de primaire reflexen en de volwassen houdingsreflexen. De reflex komt op in de loop van de eerste 3 tot 6 weken na de geboorte, tegelijk met de Hoofdrechtings-reflexen.
De Landau Reflex wordt zichtbaar wanneer de baby op de buik ligt of als we het in de lucht op de buik ondersteunend vasthouden: de baby neemt dan een overstrekte, parachutistische houding aan.

De rol van deze reflex is om de spiertonus door het hele lichaam heen te versterken, vooral de nek- en rompspieren. Hierdoor worden de hoofdrechtings-reflexen verder ontwikkeld en de voorwaartse Tonische Labyrint reflex onder controle gebracht.
De Landau reflex wordt geleidelijk onder controle gebracht tot ongeveer 3,5 jaar, wanneer het kind al zeker genoeg loopt op twee voeten. Ongeremde aanwezigheid boven deze leeftijd is een teken van onderliggende ongeremde primitieve reflexen en verstoort de ontwikkeling van de lichaamsbalans.
Het uitvoeren van snel wisselende willekeurige bewegingen, zoals springen, huppelen, touwtje springen en het willekeurig buigen van de benen bij de deze activiteiten is moeilijk, omdat het onderlichaam niet meewerkt. Dit kind rent moeilijk en stijf.
 

Babinski Reflex

Deze reflex komt na de geboorte op. Na stimulans van de voetzolen - met de nagel langs de buitenkant van de voet strijken - krullen de tenen naar boven en naar buiten: Dit is een tegenovergestelde reactie van de plantaire reflex, waarbij de stimulans het grijpen van de voeten opwekt.
De Babinski Reflex moet zijn verdwenen als het kind gaat leren lopen omdat het anders de voet niet kan afwikkelen.
Wanneer deze reflex niet onder controle komt, blijft het afrollen van de voeten en het soepel lopen heel moeilijk (o.a.tenengang)
 

STNR

Eén van de transitionele reflexen die een strke invloed heeft op leer- of gedragsproblemen is de Symmetrische Tonische Nekreflex (STNR).
Deze reflex komt tevoorschijn rond 6-8 maanden na de geboorte en moet geïnhibeerd zijn rond 10 maanden na de geboorte. De reflex zorgt ervoor dat de baby op handen en voeten omhoog komt om te gaan kruipen.

Voordat de baby gaat kruipen ziet men hem zitten in de "kat" positie: armen gestrekt en billen rustend op de onderbenen. Wanneer het kind zijn hoofdje omlaag beweegt buigen de armen tot het hoofd op de grond rust en de billen komen de lucht in. Wanneer het kind het hoofd opgetild wordt strekken de armen zich en zakken de billen weer op de benen.

Deze reflex verdeelt het lichaam in een bovenste en onderste helft die tegengesteld werken: wanneer de bovenste helft gestrekt is kan de onderste helft zich buigen en omgekeerd.
Dit is het moment waarop het kind leert zijn ogen te focussen van veraf naar dichtbij en omgekeerd.

Schoolkinderen bij wie deze Symmetrische Tonische Nekreflex nog steeds aanwezig is, zijn te herkennen aan het volgende gedrag:

-  Ze zitten vaak op één of beide benen tijdens het werken om zo én hun armen
   én hun benen gebogen te houden;
-  Ze "hangen" in hun stoel: benen gestrekt zodat de armen gebogen kunnen
   worden.
_ Ze hebben moeite met het overschrijven van het schoolbord in hun schrift,
   omdat het focussen van de ogen van veraf naar dichtbij en terug veel te
   langzaam gaat.

Deze kinderen liggen vaak met hun hoofd bijna op de tafel wanneer ze aan het werk zijn. Ook zijn dit vaak de klassiek onhandige kinderen; ze lopen overal tegenaan, zijn onhandig en struikelen over hun eigen voeten.